Klankschalen

27 oktober 2022 - Ubud, Indonesië

Slechts negentien dagen zijn verstreken sinds ik met een melange van gevoelens van ongeduld, onwil, verlangen en huivering wachtte tot de taxi mij op kwam halen om mij naar Schiphol te brengen en te beginnen aan een soms eindeloos lijkende reis naar Sumatra. En nu zit ik met soortgelijke gevoelens op mijn bed in het resort in Ubud, met vanaf dat zelfde bed zicht op rijstpercelen en op de achtergrond de nooit vervelende concerten van insecten en vogels. De temperatuur stijgt al snel naar de dertig graden en de lucht voelt vochtig en zwaar. Nog enkele uren wachten tot de taxi mij ophaalt om mij op de luchthaven van Denpasar af te leveren, vanwaar ik via Singapore en Dubai weer terugvlieg naar Nederland. Het einde van mijn Indonesiëreis is realiteit geworden.

De afgelopen dagen zijn niet bijster indrukwekkend geweest. Munduk, mijn eerste verblijfplek in het noorden lag in een heel aangename omgeving. Het landschap van Bali golft over bergen en door dalen, waar de prachtigste vergezichten van rijstterrassen zich uitstrekken zo ver het oog reikt. In Munduk heb ik tijdens mijn enige dag daar nog een wandeling gemaakt in de omgeving van het resort, samen met een lokale gids, Ani. Voor de laatste keer mocht ik delen in de ontelbare vruchten die dit land voortbrengt. Ani had voor mij een klein zakje met fruit uit eigen tuin meegenomen: mandarijntjes en salak. Salak is een vrucht die ik nooit heb gegeten, maar regelmatig op markten heb zien liggen. Een vrucht in de vorm van een grote vijg met een glanzende bruine harde korst die doet denken aan de schubben van slangenhuid. Het witte vruchtvlees blijkt zeer smakelijk te zijn, dus later heb ik op mijn kamer nog volop van het presentje kunnen genieten.

De wandeling voert langs smalle en door de regen soms gladde paden. Langs tuinen en akkertjes, maar vooral langs twee idyllisch gepositioneerde watervallen. Zo'n Blue Lagoon-achtige plek omringd door een regenwoudomgeving, afgemaakt met een bamboe brug om de mooiste foto's vanaf te kunnen maken. Ani biedt aan om ook van mij een paar instagramwaardige plaatjes te schieten, waarop ik gretig toehap. De mist van waterdruppels voelt verkoelend op mijn inmiddels met onvermijdelijk zweet doordrenkte lichaam en ik rek ons verblijf nog een beetje om de lijftemperatuur verder te reguleren. Uiteindelijk zijn we zo'n drie uur op pad geweest en kan ik tijdens de rest van de dag bijkomen op het balkon van mijn riante verblijf. Die middag wordt urenlang gedecoreerd door een serie apocalyptische onweersbuien die hun weerga niet kennen. De tere rijstplanten lijken te worden verpletterd door een bombardement van regendruppels en het zicht beperkt zich soms tot enkele tientallen meters. Naar dit soort natuurgeweld kijken en luisteren onder een solide afdak en bij een temperatuur rond de vijfentwintig graden voelt geenszins als een belemmering van de reisvreugde. Als aan het eind van de middag de zon weer doorbreekt lijkt het alsof niets is gebeurd en neemt het exotische leven weer zijn beloop.

De daaropvolgende dag beschouw ik als mijn laatste echte reisdag. Ik reisde van Munduk in het noordwesten naar het dorp Ubud in het bijna zuiden van het niet al te grote eiland Bali. Onderweg stonden nog enkele stops op het programma, zoals een zogenaamde watertempel in het heilige Bratanmeer – een combinatie van waardige tempel met mini-dierentuin en beeldenpark met afzichtelijke plastieken –, een korte wandeling met fenomenaal uitzicht over nooit vervelende rijstterrassen en een bezoek aan een mooi koninklijk tempelcomplex, niet al te ver van Ubud gelegen. Hoewel ik in Munduk al werd geconfronteerd met grotere hoeveelheden buitenlandse toeristen dan ik tot dat moment gewend was, werd tijdens deze bezoeken bevestigd dat ik echt niet meer de enige bezoeker was. Af en toe voelt het of ik deelgenoot ben van een aflevering van de Australische soapserie Neighbours. Zoveel Australiërs heb ik in mijn leven niet bij elkaar gezien. Maar ook Europeanen zijn volop vertegenwoordigd. Dat is even wennen na twee weken Java en Sumatra, waar ik vaker dan een enkele keer veruit de enige, of in elk geval de enige witte gast of bezoeker was. De confrontatie met een niet al te subtiele groep 'surfdudes' met ontbloot bovenlijf in een nogal exclusief restaurant is daarnaast ook even wennen.

Een direct gevolg van de verhoogde aanwezigheid van toeristen is bijna per definitie de nogal opdringerige tentoonstelling van ontblote lichaamsdelen, al dan niet versierd, of soms toegetakeld, met tatoeages en piercings. Het ongemak bij de aanblik van dit respectloze vleesfestijn, op straat en elders, kruipt onder mijn huid en ik moet moeite doen om de ergernis niet te laten overheersen. Ik ben inmiddels het doorgaans meer terughoudende gedrag van toeristen op Java gewend en lijk nu te zijn beland in wat ik als een soort exotisch Sodom ervaar. Dat is een overgang die ik rustig moet laten bezinken. Tegelijk zie ik mijn hardnekkige vooroordeel over reizen naar Bali overtuigend bevestigd worden. Het toerisme heeft in haar destructiviteit van dit absoluut prachtige eiland een hedonistische gruwel gemaakt. Waar ik alleen al door hier te zijn uiteraard zelf gewoon aan meewerk.

Bali is, in tegenstelling tot de andere eilanden in de archipel, nog een hindoeïstisch eiland. Dat betekent dat de grote hoeveelheden moskeeën die vooral op Java te zien zijn op Bali nauwelijks aanwezig zijn. In het uiterste westen, waar de veerboot uit Java aankomt, woont een behoorlijke populatie islamitische Javanen, maar de rest van het eiland is vooral bezaaid met hindoesymboliek. Maar volstrekt anders dan de Indiase oerversie. Terwijl de Indiase hindoes deze week volop Diwali vieren is op Bali zo goed als niets van dit feest te merken. Bali heeft zijn eigen tradities en festivals. De tempelarchitectuur is eigen en nauwelijks vergelijkbaar met hindoebouwwerken elders in de wereld. Al doen de smalle hoge tempeltorens met hun gestapelde daken stiekem denken aan de tempels in Nepal.

Wat al snel opvalt tijdens mijn ritten over het eiland zijn de privétempels die vrijwel elk huis hier heeft staan. Binnen de omheining van de huizen en tuinen zijn tempeltjes gebouwd in alle maten. Van eenvoudig versies bestaande uit één simpele stenen pilaar met daarop een baldakijnvormig altaartje met een dak gemaakt van dakpannen of van rijststro. Tot aan complete mini-kastelen met meerdere metershoge schrijnen en altaren, alle in dezelfde donkergrijze stenen en met daken van stro of dakpannen. Soms zelfs verrijkt met prachtig versierde tableaus en beelden van goden, demonen en draakachtige wezens. De architectuur op het eiland straalt per definitie een sterke drang naar versiering uit. De daken van de huizen zijn vaak opgedirkt met krullerige versierselen en de deuren en poorten van de huizen en tuinen zijn soms geflankeerd door stenen beelden van schrikwekkend uitziende mythologische wezens of garuda's. Het is een genot om door de dorpjes te rijden en al dat moois om mij heen te zien. Helaas zijn het allemaal privétempeltjes en dus niet te bezoeken.

Bali heeft prachtige dingen om te laten zien. Zoals gezegd zijn de berglandschappen met glooiende rijstterrassen een lust voor het oog. De dreigende donkergrijze regenwolken met de af en toe doorbrekende zonnestralen geven dit beeld een extra stukje romantiek. Maar Ubud bevestigt dat een bezoek aan Bali voor mij eenmalig is. De twee drukkenhoofdstraten van het dorp zijn doordrenkt van restaurants, hotels, resorts, spa's, massagesalons en een belachelijke hoeveelheid tatoeëerders. Elke tien meter wordt mij met een zelfde soort bordje een taxirit aangeboden naar bezienswaardigheden in de omgeving, afgewisseld met bijna gefluisterde aanbiedingen voor massages door overdreven opgemaakte lokale vrouwen. Of vooral meisjes. De in mijn ogen oprechte glimlachen bij de lokale bewoners van de afgelopen weken zijn vervangen door meestal geforceerde glimlachen die als doel hebben om noodgedwongen een inkomen bij elkaar te schrapen. Ubud voelt als een pijnlijke plek.

Tegelijk biedt Ubud mij de nodige dosis vermaak. De winkeltjes in dit toeristenoord zijn een afspiegeling van winkeltjes op soortgelijke plekken in dit deel van de wereld. Het assortiment is op slechts een handjevol artikelen na niet gebonden aan de locatie. Voor hetzelfde geld vind je deze spullen in een winkel in Goa, Kathmandu, Siem Reap of Luang Prabang, of tussen de koopwaar op het Waterlooplein. Als het maar een plek is waar toeristen komen. Bali is een hindoe-eiland, maar blijkbaar kan het geen kwaad om ook hier Tibetaans boeddhistische klankschalen, thangka's, pashminasjaals – het bergschaap dat wol levert voor pashmina leeft echt niet in de tropen maar op de hoge koude hellingen van de Himalaya – of meer van dat soort duidelijk niet-Balinese artikelen te verkopen. De stickertjes met 'made in China' zijn gelukkig wel verwijderd.

Het is een bijzondere manier om deze reis af te sluiten. Het is lastig om te bepalen waar ik op dit moment meer naar verlang: naar huis of naar Java en Sumatra. Of één van de andere duizenden eilanden. Indonesië heeft mij ontzettend mooie en bijzondere dingen laten zien die naar meer smaken. Tot mijn verbazing zou ik deze reis nog best een weekje voort kunnen zetten. Maar terugkeren naar huis voelt ook aanlokkelijk. Het is fijn om een eigen plek te hebben waar ik mij thuis voel en waar het goed is om naar terug te keren. De aanloop naar deze reis ervoer ik als een flinke drempel, maar zoals eerlijk gezegd verwacht smaakt het naar meer. Het weer alleen reizen zonder de gebondenheid aan een groep is een zaligheid met eigen uitdagingen die mij alleen maar meer leren over de wereld en mijzelf. En daar wil ik zeker niet mee ophouden.

Tot een volgende keer!