Woestijnregen

2 november 2021 - Aqaba, Jordanië

Liggend op het bed in mijn hotelkamer dringen soms de aanzwellende geluiden van het schaarse verkeer beneden mij onvermijdelijk door het open raam naar binnen. Het aanwakkerende windje doet de bladeren van de overal aanwezige palmbomen heel zachtjes ruizen. In het blauwgroene zeewater dobberen een paar middenmaat olietankers en containerschepen en nog wat kleinere jachten, wachtend op een mogelijkheid om in de haven aan te leggen. We hebben Aqaba bereikt, de meest zuidelijke en tegelijk meest hete bestemming van de reis door Jordanië.

Direct voor het hotel, vlak bij het strand, priemt een meer dan honderd meter hoge vlaggenstok de lucht in, met in de top een traag wapperende gigantische vlag die stamt uit de tijd van de Arabische Opstand: zwart-groen-wit gestreept met een rode driehoek. De vlag herinnert aan de opstand tijdens de Eerste Wereldoorlog van de Arabieren tegen de Ottomaanse overheersers, geholpen door de door Lawrence of Arabia aangestuurde Britten met de belofte om na de gezamenlijke opstand een zelfstandige Arabische staat te kunnen stichten. Uiteindelijk werden de Arabieren schofterig verraden door dezelfde Britten en de Fransen, die het uiteengevallen Ottomaanse Rijk in 1919 onder elkaar verdeelden, ten koste van de Arabische volkeren. Aan de voet van de reuzenvlag ligt de zandkleurige ruïne van een Mammeluks fort dat nog herinnert aan de tijd van ver vòòr de Arabische Opstand.

Aan de overkant van de Golf van Aqaba kan ik duidelijk Eilat zien liggen, met erachter het begin van het kleine Israëlische strookje van de Sinaï. Egypte ligt nog een stukje zuidelijker maar wordt door het door de felle zon gebakken stof aan het oog onttrokken. Aan de Jordaanse kant van de Golf, onzichtbaar vanuit mijn kamer, ligt op ongeveer twintig kilometer afstand de grens met Saoedi Arabië. In het midden van de Golf ligt een punt waar alle vier de buurlanden elkaar raken. Drieëntwintig jaar geleden stond ik bij het plaatsje Taba, aan de Egyptische kant van de Golf tegen de grens met Israël, vanwaar ik een stukje Eilat en dezelfde reusachtige vlag in Aqaba kon onderscheiden. Destijds kon ik niet bevroeden dat ik de overkant ooit zelf zou bezoeken.

Aqaba is de eerste echte stad die we bezoeken sinds Amman. Na dagenlang in woestijnachtige en amper bevolkte omgevingen te hebben verbleven is de overgang naar de drukte van een stad even wennen. Maar Aqaba ademt een relatief ontspannen sfeer, met ruime pleinen, groene parkachtige gebieden en de altijd aanwezige zee. En heel veel palmbomen en zon. De hitte in de stad vergt meer aanpassingsvermogen dan de stadsdrukte. Het centrum van Aqaba is gevuld met kleine straatjes, volgepropt met winkeltjes en restaurants. Lokale eettentjes, maar ook gelikte toeristenetablissementen. De dure hotels worden afgewisseld met vervallen gebouwen, braakliggende terreinen en hopen bouwafval. De contrasten tussen mooi en netjes aan de ene kant en lelijk en rommelig aan de andere zijn soms enorm. Zoals het een echte Aziatische stad betaamt.

We hebben ongeveer twee dagen om even van de Aqabaanse sfeer te genieten, alvorens de terugreis te beginnen. Nog even de subtropische hitte en de lucht van zee en van gebakken vis. Net als in de rest van Jordanië is ook hier het eten weer heerlijk. De invloed van het toerisme heeft tot vorig jaar gezorgd voor een opbloei van koffietentjes en restaurants waar niet-al-te-Arabische gerechten worden geserveerd. Maar net als op de andere plekken waar de reis ons heeft gevoerd is ook hier het gemis, of het ontbreken van buitenlandse toeristen duidelijk merkbaar. Vrijwel lege terrassen, souvenirwinkels en hotels. Gisteren hebben we afscheid genomen van de lokale gids, en zijn hartenkreet om toch vooral thuis te vertellen dat het veilig is om naar Jordanië te gaan was niet uit de lucht gegrepen. Jordanië, dat nauwelijks tot geen natuurlijke hulpbronnen bezit, zelfs geen olie, leeft voor een groot deel van toerisme. En het gemis van bezoekers heeft een krater geslagen in het nationale inkomen.

De afgelopen dagen verbleven we in één van de meest bijzondere woestijngebieden van het land, zo niet van de wereld: Wadi Rum. Het gebied ligt ongeveer halverwege Petra en Aqaba in het uiterste zuiden van het land. Vanuit Petra vertrokken we zaterdag met de bus in zuidelijke richting via de Desert Highway. Uiteindelijk bereikten we Wadi Rum Village waar we werden opgewacht door een vijftal pick-up wagens die hun beste tijd al jaren geleden hadden gekend. In de laadruimte waren twee bankjes tegenover elkaar geplaatst, belegd met dikke kussens, en erboven hing een kale metalen baldakijn zonder bedekking. Gelukkig was het sinds Petra een stuk meer bewolkt, zodat we niet al rijdend werden geflambeerd in de zon. De pick-ups namen ons vervolgens, met alle bagage, mee de woestijn van Wadi Rum in.

Vanuit de lucht zou het gebied veel weg hebben van een maanlandschap. De ballonvaarten over het gebied die voorheen werden aangeboden worden tegenwoordig om veiligheidsredenen afgeraden, of zelfs niet meer uitgevoerd. Maar rijdend door het landschap kreeg ik wel een idee van wat je uit de lucht zou kunnen zien. Een grote zandvlakte, onderbroken door grote en kleine bergen en rotsblokken in allerlei vormen en modellen. Bergen die lijken op smeltende caramelbrokken, waar de zoetigheid in slierten omlaag lijkt te druipen. Grote grijze steenmassa's waar sommige stukken door diepe verticaal uitgesleten sleuven doen denken aan reuzenvingers. Bergwanden die lijken bedekt met uitbundig vormgegeven ministadjes en kastelen. Bergen met doorkijkjes of rotsen met vervaarlijk overhangende stenen bruggen. En grote rotsblokken die met een heel smalle basis boven het zand balanceren.

Zittend in de pick-up glijdt het landschap aan ons voorbij, en na minder dan een uur licht hobbelen over de zandvlakten bereiken we het tentenkamp waar we twee nachten gaan overnachten. Het idee was om te verblijven bij bedoeïenen en zo iets mee te krijgen van de manier waarop in dit gebied, en in het grootste deel van Jordanië, werd geleefd en voor een heel klein deel nog steeds wordt geleefd. Maar als je dan arriveert in een strak ingericht tentenkamp met uitgebreide sanitaire voorzieningen, voldoende elektriciteit en stevige bedden in ruime tweepersoons tenten – waarvan ik er één voor mij alleen mocht betrekken – neemt dat in eerste instantie iets weg van de romantiek. Maar al vrij snel wordt de nabijheid van deze semi-luxe als een zegen beschouwd. Deze dag blijkt namelijk zo ongeveer de helft van de groep ziek te zijn, sinds de avond of de nacht ervoor. Onder wie ikzelf.

De onderlinge zorgzaamheid binnen de groep is overweldigend, en de zakjes o.r.s., stripjes imodium en allerhande reismedicatie wisselen voortdurend van eigenaar en gebruiker. De goed bedoelde doch elkaar tegensprekende adviezen vliegen om de oren. Alle activiteiten van de afgelopen dagen worden kapot geanalyseerd om de oorzaak te vinden, met als meest voor de hand liggende boosdoener het eten. Al snel blijkt dit niet voor iedereen op te kunnen gaan, waardoor het speurwerk naar oorzaken wordt vervolgd. Ik vertrouw maar enigszins op het stukje reiservaring dat ik heb opgebouwd en houd het op zware mentale vermoeidheid. Na aankomst in het tentenkamp ben ik vrijwel direct naar bed gegaan en in slaap gevallen. De volgende ochtend, na zo'n twaalf uur diepe slaap in de volstrekte stilte van de woestijn, waren mijn klachten verdwenen en kon ik weer verder genieten van Jordanië.

Zondag hebben we de woestijn van Wadi Rum verder verkend per pick-up. De onmetelijke ruimte en de verscheidenheid aan vormen en kleuren bleef steeds indrukwekkend. Het zand verschoot van kleur met het veranderende zonlicht. 's Morgens en 's avonds tijdens de schemering krijgt de woestijn een warme gloed van roze en oranje. Overdag overheerst het zandgeel, met soms toch wat kleurverschil tussen de verschillende dalen. De overdrijvende wolken zorgen voor nog meer lichtspel. Het gebied is een eindeloze reeks van vormen- en kleurenspel.

In deze periode van het jaar begint de overgang van de droge tijd naar een korte natte tijd. Geen dagenlange regenbuien en overstromingen, maar wel nattigheid die je in deze gebieden niet zou verwachten. En de dagen in Wadi Rum bleken precies de eerste dagen te zijn van dit jaar dat de najaarsregendruppels op het droge zand neervielen. Op zaterdag konden we al wat magere druppels voelen, nadat zich een paar donkere wolken boven onze hoofden hadden samengepakt. Zondag bleef het de hele dag gedeeltelijk bewolkt, waardoor de erge hitte achterwege bleef. Vlak voor zonsondergang, toen we boven op een hoogte vlakbij het kamp de dalende weg van de zon richting horizon volgden, begonnen de buien elkaar iets sneller op te volgen. Hoewel eerder sprake was van kortstondig verspreid vallende dikke druppels dan van een heuse regenbui. Eenmaal terug in het kamp viel de regen bij vlagen doortastend omlaag. Mijn eerste regen in een woestijn.

Morgen begint de terugreis over de Desert Highway naar Amman, waarmee deze Jordaniëreis naar het einde neigt. Het idee om komende donderdagnacht weer thuis te komen voelt als een welkom vooruitzicht. De reis was redelijk druk en vol en het lichaam snakt nu naar even een weekje niks moeten. Waarschijnlijk wil ik na één of twee dagen dolgraag weer terug naar de zon, dus daar ga ik de resterende tijd nog flink van genieten. Maar hierna weer anderhalf jaar thuisblijven zit er denk ik niet meer in. Het voelde een beetje als een vuurdoop om in de pandemie deze reis te maken, maar zoals dat gaat met reizen smaakt dit naar meer. Het zegel is gebroken.