Afhechten

29 januari 2020 - Delhi, India

Namasté!

Na precies twee weken rondreizen ben ik gisteravond teruggekomen in Delhi. Het voelt al een beetje als thuiskomen na alle ervaringen, emoties en confrontaties van de afgelopen weken in India. Vannacht levert de taxi mij weer netjes af op de Indira Ghandi International Airport om vandaar in de veel te vroege ochtend te vertrekken naar Amsterdam, met een korte overstap op Abu Dhabi. Toen ik vertrok vloog ik nog veel te ver om vanaf Amsterdam naar het Golfgebied vanwege spanningen in de regio. Om het luchtruim van Syrië, Iran, Irak en Israël te vermijden vloog het toestel toen om via Egypte en de Saoedische woestijn. Inmiddels is van enige hete spanning weinig meer te merken en staat de vluchtwereld in het teken van een corona-pandemie. De moderne hypergeschiedenis lijkt een vluchtige aaneenschakeling van incidenten en zelfbenoemde historische momenten. Een fenomeen waarvan ik tijdens het reizen maar fracties absorbeer en waarvan het inhoudelijke belang een wereld ver weg is.

Gisterochtend ben ik ter afscheid nog in alle rust de ghat naast het hotel afgedaald naar de Ganges. Nog één keer een blik over het brede log stromende water met aan de overzijde de lege zanderige vlakte waarop boten liggen te drogen en waarvan de horizon verdwijnt in flarden mist. De zon stond al hoog aan de hemel en de oranje gloed was ondertussen getransformeerd naar een witgele waas. De kokmeeuwen fladderden met honderd tegelijk boven de vissersbootjes. Nog één keer een blik naar links, in noordelijke richting waar de rest van Varanasi onverstoorbaar verder blijft ademen. Belletjes klingelen vanuit onzichtbare hoeken en gaten. De buurt-saddhoe, met lange grijze baard en gehuld in oranje gewaden, zit al op zijn vaste plekje op de trappen en brabbelt onduidelijke dingen in mijn richting. Hindoes op hun paasbest gekleed zakken af naar het water om hun rituele bad te nemen. Ik prent de film heel bewust in mijn herinneringen en keer uiteindelijk terug de trappen op in het volle besef dat dit geen afscheid voor altijd kan zijn. Deze stad in al zijn schoonheid en gekte heeft gebracht wat ik hoopte te vinden. Ook al kan ik nauwelijks duiden wat dat zou moeten zijn.

Meer dan twee dagen Varanasi heeft me aan het einde van de reis in een staat gebracht van 'het is mooi geweest'. Het hoofd is vol en ik heb het gevoel dat daar voorlopig niets meer bij kan. De chaos van de oude stad heeft inmiddels ook zijn tol geëist en ik ben klaar om hier weg te gaan. Terug naar de relatieve orde van Delhi. Hoewel Delhi overigens op geen enkele wijze kan worden geassocieerd met orde. Maar zelfs India biedt een spectrum aan gradaties van chaos en gedoe. En Varanasi vormt een graad op zichzelf. Dus rond een uur of negen hobbel ik weer met mijn koffertje door de straatjes, dwars door modderige en vochtige substanties waarvan ik beter niet de oorsprong ken. De wieltjes van mijn koffer zullen bij thuiskomst een serie chemische reinigingen moeten ondergaan om alle viezigheid te elimineren. Want ja, India is uniek in zijn smerigheid.

In de ochtend breng ik nog een bezoek aan een plaatsje even ten noorden van Varanasi. Sarnath is de plek waar de Boeddha voor het eerst zijn leer, de Dharma, verkondigde aan zijn volgelingen en zo het wiel van de Dharma aan het draaien bracht. Vanaf toen stelde hij zijn volgelingen in staat om, net als hijzelf, de staat van opperste verlichting te bereiken. Op de plek waar Boeddha zijn preek zou hebben gehouden heeft de tot het boeddhisme bekeerde keizer Ashoka in de derde eeuw voor onze jaartelling een stoepa gebouwd. Sarnath is één van de belangrijkste bedevaartsoorden voor boeddhisten, en het gebied waar de stoepa staat gonst van de pelgrims.

Sarnath straalt op mij niets uit van een bijzondere plek, afgezien van de pelgrims. Het is weinig meer dan een halfslachtige poging om een Indiaas stadje wat allure te geven door het aanleggen van een park met nogal gepolijst ogende opgravingen van een nog oudere stoepa en een serie kloosters. In het gebied om het park staan, aan het oog onttrokken door roestige hekken en lelijke betonnen afscheidingen, kloosters en tempels die daar zijn gebouwd door of namens de boeddhistische gemeenschappen uit verschillende landen. Ik zie een Japans klooster, een Chinees, Birmees en Cambodjaans. Stuk voor stuk bouwwerken zonder veel overtuiging ontworpen. Thailand heeft nog wel een metershoog beeld van een sereen kijkende Boeddha neergezet met vijvers waarin een handvol fuchsia-kleurige lotussen drijven. De bloemen zijn een welkome traktatie in een omgeving van roest, beton en plastic. Misschien biedt Sarnath meer het gewenste gevoel voor de ware boeddhist van de nabijheid van een idool. Voor mij als niet-boeddhist en als historie- en architectuurslurper heeft de plek niet zoveel te bieden.

In Delhi heb ik nog wat losse eindjes af te werken, maar ik merk vandaag al snel dat het kaarsje uit is. Na een laat ontbijt in een vertrouwde omgeving met voorbeeldig smakende koffie, die mij desondanks doet verlangen naar mijn eigen gebrouwen bakkie, wil ik nog minstens één bezoek brengen. Op mijn eerste dag heb ik al de sfeer van India mogen proeven op de markt aan de voeten van de Jama Masjid, de grote moskee van Delhi, maar het gebouw bezoeken bewaarde ik bewust voor later. Ik ken de moskee al van eerdere bezoeken, dus het voelt een beetje als het zien van een oude kennis. Het is een verplicht nummer geworden als ik in Delhi ben. Het gebouw staat midden in de oude bazaar van Old Delhi, als centrum van de 17de eeuwse stad Shahjahanabad, één van de steden waaruit Delhi is ontstaan.

Ik ben met de aankomst in Delhi weer teruggekeerd naar de architectuur van het rode zandsteen en het witte marmer waaruit zoveel gebouwen in Noord-India uit de Mogolperiode zijn opgetrokken. De gigantische moskee staat op een heuvel en kijkt trots en onverstoorbaar over het mierennest van Old Delhi uit. De trappen naar de drie reusachtige ingangspoorten zijn grotendeels bedekt met lokale bewoners en bezoekers en ik wurm mij langs de mensen naar de hoofdpoort aan de zuidzijde. Uiteraard moeten de schoenen worden uitgetrokken. Van een vriendelijke oude baas krijg ik voor honderd roepies twee parmantige slofjes aangeboden waarin ik mijn besokte voeten kan steken. Uit ervaring weet ik dat de vloeren en trappen van de moskee chronisch zijn bedekt met verse duivenpoep. Mijn schoenen verdwijnen in mijn rugzak en ik kan de poort betreden. De grote voorhof van de moskee strekt zich voor mij uit. Vrouwelijke bezoekers paraderen allemaal gekleed in een fladderend gelegenheidsgewaad dat zij over hun kleding moeten dragen.

Het hoofddoel is de beklimming van de zuidelijke minaret. Eerst via een trap de vierkante ringmuur op en dan de magere hoge minaret in. Een eindeloos lijkende veel te smalle draaitrap leidt uiteindelijk naar de top van de toren. Vanaf de minaret ligt de stad aan mijn voeten. De horizon is aan het oog onttrokken door de smogwazen die bijna continu over Delhi hangen. Vanaf hier valt weer op dat deze wereldstad nog altijd een eenvoudig provinciaal voorkomen heeft gehouden. In elk geval de oude binnenstad, want met wat turen ontwaar ik in de verte toch wat hoogbouw in de mist. Desalniettemin lijkt het mij onvoorstelbaar dat de stad die zich beneden mij eindeloos uitstrekt binnen enkele decennia de grootste stad ter wereld zal zijn en Tokio heeft verstoten van de eerste plaats.

De beklimming van de toren en de wandeling door de prachtig gewelfde gebedshal en over het voorplein zijn mijn laatste losse eindjes die het proces van afscheid inluiden. Ik maak nog een wandeling in de richting van Chandni Chowk, de hoofdstraat van Old Delhi, maar stuit daar vooral op onduidelijke wegwerkzaamheden waardoor van een relatief ontspannen wandeling geen sprake kan zijn. En dan besluit ik dat het hierbij moet blijven en keer terug naar de metro, die bijzondere en zo on-Indiase ondergrondse wereld die in zijn soepele organisatie en strakke opgeruimdheid zo'n contrast vormt met de wereld boven de grond. Alleen ontzettend Indiase informatiebordjes met teksten als 'no spitting' aan de muren van de metrogangen verraden in welk land ik ben.

De reis zit erop en ik ben klaar voor de terugkeer. Het leven gaat straks weer zijn normale, of abnormale gangetje. India laat ik achter in de wetenschap dat ik het land weer snel terug ga zien. Tien jaar afwezigheid was te lang en deze reis heeft mij eens te meer bevestigd dat de band die ik met dit unieke wereldland heb, onverbroken is gebleven. Het aanvankelijke gedeeltelijke voorbehoud om alleen naar dit drukke en chaotische deel van India af te reizen is zo goed als onnodig gebleken. Blijkbaar hebben de afgelopen tien reisjaren mij beter geharnast tegen het onvermijdelijke gedoe dat deze omgeving over een mens uit kan strooien. En dat is voor mij weer een bevestiging dat een mens zich zijn leven lang kan blijven ontwikkelen en sterken. Ik ben niet op zoek geweest naar mijzelf, maar heb toch weer een stukje van mijzelf gevonden.

Alavida!