Inle

2 november 2018 - Nyaungshwe, Myanmar

Mingalaba!

Het omringd zijn door een woud van eeuwenoude pagodes in Bagan ligt al weer een paar dagen achter mij. Woensdag is één van die lange reisdagen die voor het overbruggen van de afstanden tijdens het reizen onvermijdelijk zijn. Eerst ben ik om 7 uur 's morgens met een klein busje opgehaald bij het hotel in Nyaung-U. Van daar direct doorgereden naar het busstation van de Bagan-regio, alwaar een grote bus klaar staat om mij en de andere passagiers naar de oostelijke Shan-staat te brengen. De urenlange rit voert snel van de centrale vlakte naar de bergen die de voorbode blijken van het hoger gelegen oosten van Myanmar. Oneindige vergezichten met door tropische begroeiing bedekte bergen. Parasitaire planten liggen als groene tapijten dramatisch gedrapeerd over de boomkruinen en de teakbossen reiken tot het oog kon zien. De hogere toppen zijn aan het zicht onttrokken door wolkensluiers en uiteindelijk ontkomt de bus er niet aan om ook genadeloos opgeslokt te worden door de nevel. De regendruppels blijven de volgende uren ononderbroken vallen en de wolkenmassa wordt dikker en donkerder.

Al vanaf de middag na de ballonvaart boven Bagan is de lucht gevuld met dicht grijs. Dat geeft de hitte wat minder kans, maar inmiddels snak ik weer naar die brandende zon op mijn kale knar. Langzaam maar zeker sukkelt de bus over de bergpassen en door haarspeldbochten. Pas tegen het einde van de busrit, die begon om half acht 's morgens en eindigt om half vier, dalen we weer en komen we in een omgeving waar water de hoofdrol lijkt te spelen. Afgezien van de vage bergen op de achtergrond en de bananenbomen lijkt het sterk op het Noord-Hollandsche landschap. Veel riet en water en overal groen.

Na aankomst in Nyaung-Shwe wordt ik weer opgewacht door een vertegenwoordiger van de reisagent en wordt mijn bagage met mijzelf achter in een pick-up wagen geworpen om vervolgens door te rijden naar de opstapplek voor de boot om de reis naar mijn eindbestemming te vervolgen. In een kanaal aan de westzijde van de stad liggen achter elkaar rijen met longboats te wachten op klanten. Mij wordt één van de lange smalle boten gewezen, waarop een gerieflijke stoel met kussens is geplaatst. Mijn rugzak wordt als een cocon ingepakt in een plastic zeil en mij wordt duidelijk gemaakt dat ik plaats mag nemen in de stoel. Als een vorst zet ik mij neder en laat de bootchauffeur zijn ding doen. Ik wordt nog wel gewaarschuwd dat het, hoewel de lucht boven Nyaung-Shwe grijs is maar droog, boven het Inle meer waar we naartoe varen behoorlijk regent. Licht ongelovig kijk ik mijn reisagentvertegenwoordiger aan als hij mij wijst op de aanwezigheid van een paraplu en een regenponcho, en plant mijzelf nog eens extra comfortabel in de fijne stoel met boterzachte kussens.

De boot vaart eerst het kanaal uit langs paalwoningen en steigers en al snel bereiken we de wijdheid van het Inle meer, de natte reden waarom ik op deze plek in Myanmar ben. Aan de horizon gaat het grijze water van het meer over in het donkerder grijs van de wolken en ik begin te begrijpen wat mijn reisagentvertegenwoordiger eerder bedoelde. In vliegende vaart dendert de bootsman, of eigenlijk bootsjongen, zijn longboat over de oppervlakte van het meer. De eerste druppeltjes voel ik in mijn nek en terwijl de wind om mijn oren slaat tracht ik de regenponcho aan te trekken, licht ongeduldig zoekend naar de gaten voor hoofd en armen. Eenmaal ingepakt in plastic, dat lustig wapperend tegen mij aankleeft, probeer ik de poncho zo ver mogelijk over mijn broek en rugtas te trekken en op zijn plek te houden. Het druppelen gaat over in echte regen en door de snelheid van de boot en exponentieel groeiende heftigheid van de neerslag striemen de druppels in mijn gezicht. Het zicht is zo goed als afwezig en als een zielig pakje plastic klamp ik mij vast aan mijn nog steeds fijne stoel. Een vorst voel ik mij inmiddels niet echt meer. Alleen de hoop op een spoedig einde aan deze marteling weerhoudt mij om het getormenteerde plastic niet los te laten en mij over te geven aan de Birmese weertempeesten.

Zo nu en dan tracht ik dwars door de agressieve regendruppels – of zijn het tranen? – te kijken of ik alweer zicht heb op iets dat op land lijkt. Uiteindelijk doemen aan weerszijden van de boot hoge rietpluimen op en bevind ik mij, nadat het ranke vaartuig zich bijna een uur lang door het water van het meer heeft geboord, in weer een kanaal dat na een paar minuten eindigt bij een verlaten houten steiger. Achter de steiger doemen de eveneens houten huisjes op die horen bij het resort waar ik deze nacht zal verblijven. Ondanks het plastic, dat op sommige plekken is kapot gereten, is een deel van mijn arme lichaam nat tot op het bot en een lichte rillerigheid maakt zich van mij meester. Voor het eerst in dit land van doorgaans zweet en zonneschijn. Twee kleine dames komen in de stromende regen uit het hoofdgebouw van het resort getrippeld, gewapend met een tweetal robuuste paraplu's. Mijn rugzak wordt al uit de boot gehesen en één van de schriele dames werpt zich op als draagster. Ik dien mij direct te voorzien van één van de paraplu's, alsof deze nog enige doel dient, en te begeven naar de ingang alwaar een warme kop thee mij verwelkomt. Na negen uur is deze reisdag tot een einde gekomen en mag ik mij in lichte verdwazing een warme douche gunnen.

Het Inle-meer ligt op bijna duizend meter hoogte en dat is te merken aan de lagere temperatuur. De bewolking haalt nog wat extra van de warmte weg en een trui of een jas worden toegevoegd aan het standaard tenue. Donderdag staat in het teken van een bezoek aan wat Inle te bieden heeft, en 's morgens vrees ik nog voor het weer. Voorafgaand aan het ontbijt zie ik nog steeds wat kleine regendruppels op het water voor mijn nog natte kamerbalkon vallen. Desalniettemin lijkt de lucht minder donker dan gisteren en de zon tracht zich door het wolkendek te boren. Tijdens het ontbijt op een terras aan het kanaal met prachtig uitzicht op het water met groen en de bergen gloort hoop op een regenarme dag. Om half negen stipt staat mijn gids voor deze dag klaar en mag ik mij weer even vorst voelen, terwijl een kudde belegen Duitse toeristen, die ook in het resort verblijft, ongeduldig staat te wachten op hun groepsexcursie. Als mijn privégids mij begeleid naar de reeds geprepareerde longboat en ik achter mij het Duitse gekrakeel van de Germaanse kudde hoor realiseer ik mij ten overvloede hoe fijn het is om alleen te reizen.

De boot voert mij langs drijvende dorpen, drijvende markten, drijvende tuinen en allerhande andere drijvende goederen. Langs oevervijvers met tientallen roze lotusbloemen die boven de waterspiegel uitsteken. Opvliegende zilverreigers, kleine aalscholvers en kleurige rietzangvogels. In de verte zie ik buffels een ouderwetse ploeg voorttrekken. Boven de omliggende bergen hangen nog wolkensluiers, maar boven mij ontdek ik steeds meer stukken blauwe lucht. Ik zak nog eens wat dieper in mijn comfortabele kussens en laat het landschap aan mij voorbij trekken. Soms gaan we even aan land om de omgeving van dichterbij te bekijken. Weer een tempel waar mannen geprivilegieerd zijn om stukjes bladgoud willekeurig op een amorf geworden beeld te plakken. Of een marktje waar we net te laat zijn en de mensen hun spullen aan al inpakken of op één van de boten laden. Mensen gekleed in de dracht die hoort bij het volk waar ze deel van uit maken en die de kleurrijke Shan-staat bevolken. Gewone tafereeltjes die deze omgeving bijzonder maken voor wie geen deel uitmaakt van het leven rond het Inle.

Halverwege de middag vind ik het genoeg en aanvaarden we de bootreis terug naar Nyaung-Shwe, waar ik de volgende twee dagen zal blijven alvorens terug te gaan naar Yangon. Onderweg varen we langs vissers die nog op de traditionele wijze hun werk doen. De één omdat hij geen keuze heeft en op die manier aan zijn inkomsten moet komen. De ander omwille van meer commerciële redenen door als een stukje folklore een kunstje uit te voeren voor de bezoekers van het meer. Want meer dan op andere plekken waar ik ben geweest in Myanmar zijn toeristen hier in grotere concentraties aanwezig, hoewel overigens nog altijd niet in verstorende aantallen.

De vissers balanceren kundig op hun motorloze bootje terwijl één been zich als een slang om de roeistok kronkelt, die losjes in het water hangt. De beide handen houden zich bezig met hun netten. Met tussenpozen bewegen ze de boot met hun been om de roeistok voort en wordt het meterslange net uitgegooid. Het beenroeien heeft wat weg van een balletvoorstelling of een gymnastiekoefening. Eén van de wat commerciëler ingestelde vissers geeft voor een fooi een voorstelling weg van zijn beenroeivaardigheden en staat langdurig op één been in de boot, terwijl het andere been de roeistok zijwaarts houdt en hij met één hand een kegelvormige fuik de lucht in steekt. Ik weet niet zo goed wat ik van dit tafereel moet denken en na een tijdje zetten we onze tocht voort, om na een dik half uur aan te leggen in Nyaung-Shwe. In vier minuten wandelen de gids en ik met de bagage naar mijn hotel.

Ik heb twee dagen de tijd om Nyaung-Shwe binnenstebuiten te keren, alhoewel ik merk dat de reisenergie mij begint te verlaten. De magische veertien-dagen-grens is gepasseerd en thuis wachten mij nieuwe uitdagingen zoals een nieuw huis – volgende week vrijdag – en bijbehorende verhuisperikelen. Het hoofd dwaalt steeds meer af naar volgende week, hoewel ik dat niet wil. Voor morgen heb ik nog eens een boot geregeld voor een hele dag. Nog even wegdromen en mij af laten leiden door wat Inle te bieden heeft. Ongetwijfeld veel drijvend spul zoals dorpen, markten en anderszins. In elk geval nog even niet aan thuis denken.

Thwa-mèh!